Dagelijkse productie van droge stof
Voor een hoge dagelijkse drogestofproductie is het in de eerste plaats noodzakelijk dat een zo groot mogelijk deel van het ingestraalde zonlicht wordt benut. Een volledige bedekking van de bodem met groen loof zorgt ervoor dat alle straling door het loof wordt onderschept. Om het loof de onderschepte straling zo goed mogelijk te laten benutten, moet de verzorging met water en nutriënten in orde zijn. Wanneer er bijvoorbeeld tekort aan water is, worden de huidmondjes gesloten. Hierdoor daalt de productie per dag. Het onderschepte licht kan dan niet maximaal worden benut. Naast water- en nutriëntenvoorziening moeten ook andere factoren, zoals de temperatuur, zich in de buurt van hun optimum bevinden. Alleen dan kan het gewas een productie bereiken die in de buurt komt van de productie die op een dag maximaal mogelijk is.
Seizoensproductie van droge stof
De mate van grondbedekking en de duur van de periode waarin de grond bedekt is met groen loof, bepaalt de hoeveelheid straling die in een seizoen kan worden opgevangen. De uiteindelijke opbrengst van een gewas blijkt een sterk verband te vertonen met deze totale hoeveelheid onderschepte straling. Voor een hoge seizoensproductie is het daarom nodig dat de bodem zo lang mogelijk volledig met loof wordt bedekt. Dit vraagt een snelle beginontwikkeling en het lang groen blijven van het gewas.
Er zijn verschillende mogelijkheden om het groeiseizoen van een aardappelgewas te verlengen. Dit kan zowel aan het begin als aan het eind van het seizoen. Een vroege start en een snelle beginontwikkeling kunnen worden bereikt door vroeg te poten en door het pootgoed voor te kiemen. Ook kan de teelt worden vervroegd door de aardappelruggen na het poten af te dekken met plastic. De mogelijkheid tot vroeg poten kan echter worden beperkt door eigenschappen van ras en bodem en door de temperatuur. Sommige rassen verdragen het slecht om in een koude grond te worden gepoot. Wanneer het doel van de teelt niet de vroege consumptiemarkt betreft, moet het ras voldoende laatrijpend zijn om vroeg poten en voorkiemen zinvol te laten zijn. Wanneer immers een ras na voorkiemen niet meer in staat is om tot eind augustus groen te blijven, dan gaat het voordeel van voorkiemen aan het eind van het seizoen weer verloren. Naarmate een ras nog later afrijpt, kan ook aan het eind van het groeiseizoen de groeiperiode worden verlengd. Ook dit wordt echter beperkt. In dit geval is het de toenemende kans op slechte rooiomstandigheden die de lengte van het groeiseizoen beperkt. Hoe sterk deze beperking geldt, hangt uiteraard af van de grondsoort en het weer. Met het oog op de knolkwaliteit moet het gewas op het moment van loofvernietiging al vrij ver zijn afgerijpt. Bij voorkeur moet de grondbedekking met groen loof dan niet meer dan circa 40% bedragen.
Voor een voldoende lang groeiseizoen is het verder van belang dat de voorziening met nutriënten, stikstof in het bijzonder, en water toereikend is. Wanneer er aan één van de twee of beide een tekort ontstaat, kan de groeiperiode van het gewas ernstig worden bekort. De groeiperiode van een ras kan echter niet onbeperkt met stikstof worden verlengd. De rijptijd van het ras kan deze mogelijkheid beperken.
Drogestofverdeling
Voor een hoge knolopbrengst is het gunstig dat een groot deel van de geproduceerde droge stof in de knollen wordt geïnvesteerd. De verhouding tussen de hoeveelheid droge stof die uiteindelijk in de knollen wordt opgeslagen en de totale hoeveelheid droge stof in de hele plant noemt men de oogstindex. Men zou kunnen zeggen dat het gewas efficiënter produceert naarmate de oogstindex hoger is. Wanneer meer droge stof in het loof wordt geïnvesteerd dan nodig is, gaat dat onnodig ten koste van de knolopbrengst en neemt de oogstindex af.
Drogestofgehalte van de knollen
Het drogestofgehalte van de knollen verschilt per ras, per locatie en per jaar en wordt ook door (stikstof- en kali)bemesting beïnvloed. Wanneer bij dezelfde hoeveelheid droge stof per hectare het drogestofgehalte (onderwatergewicht) in de knollen lager is, dan zal de opbrengst hoger zijn, doordat de oogst meer water bevat. De invloed van teeltmaatregelen op het drogestofgehalte en de consequenties daarvan worden uitgebreider besproken in het hoofdstuk "Kwaliteitseigenschappen".
Potentiële productie
Om te bepalen of een zeker opbrengstniveau van een gewas aardappelen relatief goed of slecht is, moet bekend zijn wat de theoretisch maximaal haalbare productie in een bepaald gebied is.
Een definitie van de potentiële opbrengst is "de opbrengst van een gewas dat dankzij een goede voorziening met water en nutriënten ongestoord kan produceren, dat niet is aangetast door ziekten en plagen en dat de beschikbare groeiperiode ten volle benut". Hiervoor is het nodig dat het gewas de bodem zo lang mogelijk volledig bedekt, zodat al het invallende zonlicht kan worden opgevangen. Daarnaast moet het aanwezige loof ongestoord kunnen functioneren.
Een gewas dat in ons land begin mei bovenkomt en tot eind september ongestoord kan produceren, is in staat om 22 ton droge stof in de knollen op te slaan. Omgerekend naar versgewicht betekent dit een knolopbrengst van ongeveer 100 ton. Niet alle rassen zijn echter in staat om zo'n lange groeiperiode vol te maken. Daarnaast is het bijvoorbeeld op zware grond in verband met oogstrisico niet verstandig om gewassen zo lang groen te houden. Voor het ras Bintje is een maximale groeiperiode van ± 20 mei tot ± 10 september realistischer. Bij een snelle beginontwikkeling in het voorjaar betekent dat een potentiële productie van 80 ton.
Er zijn verschillende redenen waarom de potentiële productie meestal niet wordt bereikt. Om te beginnen kan het gebeuren dat het maximaal aantal groeidagen niet kan worden gehaald, bijvoorbeeld door laat poten of een trage beginontwikkeling. Het loof moet gedurende de gehele periode gezond en onbeschadigd blijven. Door ziekten en plagen en gebrek aan nutriënten kan de oppervlakte en/of het functioneren van het loof verminderen, waardoor eveneens de hoeveelheid onderschepte en/of benutte straling afneemt. Een zeer belangrijke factor is de vochtvoorziening. Wanneer de hoeveelheid bodemvocht beperkt is, sluit de plant tegen uitdroging haar huidmondjes. Hierdoor neemt echter ook de productiesnelheid af, waardoor de maximale dagproductie niet wordt gehaald.